Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • twee·per·soons·hut
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tweepersoonshut tweepersoonshutten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de tweepersoonshutv / m

  1. (scheepvaart) afgezonderde slaap- en verblijfplaats aan boord van een schip, bestemd voor twee mensen
     Van slapen kwam niets, ook al wegens het zware gesnurk van een medepassagier in de kleine tweepersoonshut.[2]
Hyperoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    H. Besselaar
    “Een dagje hanzestad opstap” (5 januari 1985) op nrc.nl