tweedeverblijver
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- twee·de·ver·blij·ver
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tweedeverblijver | tweedeverblijvers |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de tweedeverblijver m
- iemand die ergens een tweede verblijf heeft, zoals een vakantiehuis aan de kust
- De tweedeverblijver verbleef de zomermaanden in het huis aan het strand.