Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • twee·de·ver·blij·ver
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tweedeverblijver tweedeverblijvers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de tweedeverblijverm

  1. iemand die ergens een tweede verblijf heeft, zoals een vakantiehuis aan de kust
    • De tweedeverblijver verbleef de zomermaanden in het huis aan het strand.