Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tuur·lijk
Woordherkomst en -opbouw

Tussenwerpsel

tuurlijk

  1. (informeel) verkorte vorm van natuurlijk; duidt een vanzelfsprekendheid aan
    • Tuurlijk! Wat een vraag! Kom maar binnen, hoor! 

Gangbaarheid