tutoyeren
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- tu·toy·e·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘met ‘je’ aanspreken, jijjouwen’ voor het eerst aangetroffen in 1855 [1]
- afgeleid van het Franse tutoyer (van tu = jij en toi = jou) met het achtervoegsel -eren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
tutoyeren |
tutoyeerde |
getutoyeerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
tutoyeren
- wederkerig elkaar met jij en jou aanspreken
- Zij tutoyeerden elkaar al jaren.
Verwante begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord tutoyeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tutoyeren" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "tutoyeren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be