tunica
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- tu·ni·ca
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘gewaad’ voor het eerst aangetroffen in 1734 [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tunica | tunica's |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de tunica v
Verwante begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord tunica staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tunica" herkend door:
67 % | van de Nederlanders; |
70 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "tunica" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ tunica op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be