1. constructie in een omheining waardoor men de tuin in kan gaan

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tuin·poort
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tuinpoort tuinpoorten
verkleinwoord tuinpoortje tuinpoortjes

Zelfstandig naamwoord

de tuinpoortv / m

  1. (bouwkunde) constructie in een tuinmuur of omheining waardoor men de tuin in en uit kan gaan

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen