Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trouwt

Werkwoord

vervoeging van
trouwen

trouwt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trouwen
    • Jij trouwt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trouwen
    • Hij trouwt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van trouwen
    • Trouwt!