trouwgoed
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- trouw·goed
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | trouwgoed | trouwgoederen |
verkleinwoord | trouwgoedje | trouwgoedjes |
Zelfstandig naamwoord
het trouwgoed o
- kleding die men draagt tijdens het huwelijksfeest