Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • troon·ze·tel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord troonzetel troonzetels
verkleinwoord troonzeteltje troonzeteltjes

Zelfstandig naamwoord

de troonzetelm

  1. de zetels van de troon.
    • Tijdens de troonswisseling stonden er in de Nieuwe Kerk twee troonzetels. 

Gangbaarheid