Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trog·gelt

Werkwoord

vervoeging van
troggelen

troggelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van troggelen
    • Jij troggelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van troggelen
    • Hij troggelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van troggelen
    • Troggelt! 

Gangbaarheid