Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trig·gert

Werkwoord

vervoeging van
triggeren

triggert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van triggeren
    • Jij triggert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van triggeren
    • Hij triggert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van triggeren
    • Triggert! 

Gangbaarheid