trigger
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- trig·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | trigger | triggers |
verkleinwoord | triggertje | triggertjes |
Zelfstandig naamwoord
de trigger m
- onmiddellijke aanleiding waardoor iets begint, aanzet waardoor iets in beweging komt
- Een foto kan de trigger zijn van een gemeenschappelijk verleden, het ophalen van unieke, vaak ongekende anekdotes, een verdwenen levensstijl. [1]
- (psychologie) waarneming die door associaties met eerdere ervaringen een dwangmatige reactie oproept
- Is er inderdaad iets in te brengen tegen het publiceren van en over zelfmoord? Prof. Speijer: „Ik ben tegen het publiceren in details van een bepaald zelfmoordgeval. Inderdaad is het mogelijk dat daardoor iemand anders de „trigger" krijgt om op dezelfde manier zelfmoord te plegen. [2]
Synoniemen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
triggeren |
trigger
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van triggeren
- Ik trigger.
- gebiedende wijs van triggeren
- Trigger!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van triggeren
- Trigger je?
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Gangbaarheid
- Het woord trigger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Simoens, T. & L. Thiers"‘Westhoek verbeeldt’ - Een buitenbeentje onder de beeldbanken" in: Faro. Tijdschrift over Cultureel Erfgoed. jrg. 2 nr. 1 (maart 2009) Marc Jacobs en Bert Schreurs, Brussel; p. 31; geraadpleegd 2018-08-17
- ↑ "Heeft zelfmoordenaar recht op leven?" in: Limburgsch Dagblad jrg. 52 nr. 26 (31 januari 1970); p. 11 kol. 4; (oudste vindplaats op Delpher) geraadpleegd 2018-08-17
Engels
Uitspraak
- IPA: /ˈtɹɪgə/
Woordherkomst en -opbouw
- van Nederlands trekker "vuurwapenhendel"
enkelvoud | meervoud |
---|---|
trigger | triggers |
Zelfstandig naamwoord
trigger
- trekker van een schietwapen
- trigger, directe aanleiding
Overerving en ontlening
- [2] Nederlands: trigger