trapeze
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- tra·pe·ze
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zweefrek’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1874 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | trapeze | trapezes |
verkleinwoord | trapezetje | trapezetjes |
Zelfstandig naamwoord
- een zweefrek voor acrobaten
- een hulpmiddel voor het buiten boord hangen om een zeilboot in balans te houden
Afgeleide begrippen
- trapezeacrobaat, trapezeartiest, trapezenummer, trapezeoefening, trapezewerk, trapezewerker, trapezist
Vertalingen
1. een zweefrek voor acrobaten
2. een hulpmiddel voor het buiten boord hangen om een zeilboot in balans te houden
Gangbaarheid
- Het woord trapeze staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "trapeze" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "trapeze" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Engels
enkelvoud | meervoud |
---|---|
trapeze | trapezes |
Zelfstandig naamwoord
trapeze