transplanteerden
- trans·plan·teer·den
vervoeging van |
---|
transplanteren |
transplanteerden
- meervoud verleden tijd van transplanteren
- Wij transplanteerden.
- Jullie transplanteerden.
- Zij transplanteerden.
- Wij transplanteerden.
vervoeging van |
---|
transplanteren |
transplanteerden