Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • top·week
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord topweek topweken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de topweekv / m

  1. belangrijke of belangrijkste periode van 7 dagen; een periode van 7 dagen met veel successen
    • Van Rijsselberghe genoot met volle teugen van zijn tweede opeenvolgende goud in het windsurfen. ,,Ik heb nog nooit zo'n goede serie gevaren, het was een topweek. De kraan stond open en het bleef maar komen. Wat een geweldig gevoel. [2] 
    • AS Roma, dat startte met Kevin Strootman, kende een topweek na het bereiken van de laatste vier in de Champions League ten koste van FC Barcelona. [3] 
    • Kiki Bertens is er niet in geslaagd haar topweek in Madrid een vervolg te geven in Rome. De kersverse nummer 15 van de wereld ging in de eerste ronde van het WTA-toernooi onderuit tegen de Griekse Maria Sakkari: 6-2, 4-6, 6-3. [4] 
Synoniemen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen