Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ton·brug
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tonbrug tonbruggen
verkleinwoord tonbrugje tonbrugjes

Zelfstandig naamwoord

de tonbrugv

  1. een tijdelijke noodbrug die met behulp van tonnen op het water drijft

Gangbaarheid

43 % van de Nederlanders;
43 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen