Nederlands

 
tolboom
Uitspraak
Woordafbreking
  • tol·boom
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tolboom tolbomen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de tolboomm

  1. een hek dat de weg afsluit en pas opengaat als men de tol heeft betaald
Synoniemen
Hyperoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

73 % van de Nederlanders;
48 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen