• toe·toep·je

het toetoepjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord toetoep
  2. dim. tant. (informeel) toetoeppak
    • Wou je soms in smoking komen?.... Nee man, trek alsjeblieft een toetoepje aan want anders ben je vanavond niet veilig in de handen van de planters!.... Nou adie, lui! [1]