Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • toe·hoort

Werkwoord

vervoeging van
toehoren

toehoort

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van toehoren
    • ... dat jij toehoort. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van toehoren
    • ... dat hij toehoort. 

Gangbaarheid