Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • toe·hoor·de

Werkwoord

vervoeging van
toehoren

toehoorde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van toehoren
    • ... dat ik toehoorde. 
    • ... dat jij toehoorde. 
    • ... dat hij, zij, het toehoorde. 

Gangbaarheid