Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tob·ben
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘piekeren’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1612 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tobben
tobde
getobd
zwak -d volledig

Werkwoord

tobben

  1. inergatief zich ergens zorgen over maken
    • Hij tobde vaak over zijn zoons verslaving. 
  2. inergatief ~ met: lijden aan een ongemak
    • Hij heeft lang getobd met zijn been na dat ongeluk, maar gelukkig gaat het nu wat beter. 
Synoniemen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de tobbenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord tobbe

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen