Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tjoep
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tjoep tjoepen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de tjoepv / m

  1. kledingstuk dat men om de hals, om het hoofd of als zweetband kan dragen en speciaal voor Koningsdag is ontworpen

Werkwoord

vervoeging van
tjoepen

tjoep

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tjoepen
    • Ik tjoep. 
  2. gebiedende wijs van tjoepen
    • Tjoep! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tjoepen
    • Tjoep je? 

Gangbaarheid

Verwijzingen