tjoep
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- tjoep
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tjoep | tjoepen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- kledingstuk dat men om de hals, om het hoofd of als zweetband kan dragen en speciaal voor Koningsdag is ontworpen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
tjoepen |
tjoep
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tjoepen
- Ik tjoep.
- gebiedende wijs van tjoepen
- Tjoep!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tjoepen
- Tjoep je?
Gangbaarheid
- Het woord tjoep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.