Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tin·ge·ling
Woordherkomst en -opbouw

Tussenwerpsel

tingeling [1]

  1. geluid dat een bel of kleine klok maakt; geluid van de bel van een tram
    • Tingelingeling, daar komt-ie aan. Omdat na drie jaar eindelijk tram 4 weer door de Utrechtsestraat rijdt, is er alle rede voor een feestje in de Amsterdamse winkelstraat. Op zaterdag 29 september wordt de shoppingnight 'Utrechtsestraat Open' georganiseerd. [2] 

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen