Nederlands

 
Een tijdreiziger bezoekt het tijdperk van de dinosauriërs.
Uitspraak
Woordafbreking
  • tijd·rei·zi·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tijdreiziger tijdreizigers
verkleinwoord tijdreizigertje tijdreizigertjes

Zelfstandig naamwoord

de tijdreizigerm

  1. iemand die door verschillende tijden reist

Meer informatie

Gangbaarheid