Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tij·dig
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van tijd met het achtervoegsel -ig.
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen tijdig tijdiger tijdigst
verbogen tijdige tijdigere tijdigste
partitief tijdigs tijdigers -

Bijvoeglijk naamwoord

tijdig

  1. op het juiste moment
    • Het was tijdig aangegeven dat we naar links moesten afslaan. 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be