Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tijd·ge·noot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tijdgenoot tijdgenoten
verkleinwoord tijdgenootje tijdgenootjes

Zelfstandig naamwoord

de tijdgenootm

  1. iemand die in dezelfde historische periode leefde
    • Mursilli II van het Hettietenrijk was een tijdgenoot van Seti I van Egypte. 
Vertalingen

Gangbaarheid