Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tien·daags
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen tiendaags
verbogen tiendaagse
partitief tiendaags

Bijvoeglijk naamwoord

tiendaags [1]

  1. tien dagen durend of om de tien dagen plaatsvindend

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen