tiërceer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ti·er·ceer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
tiërceren |
tiërceer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tiërceren
- Ik tiërceer.
- gebiedende wijs van tiërceren
- Tiërceer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tiërceren
- Tiërceer je?
Gangbaarheid
- Het woord tiërceer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.