textielhandelaar
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- tex·tiel·han·de·laar
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van textiel zn en handelaar zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | textielhandelaar | textielhandelaren textielhandelaars |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de textielhandelaar m
- (beroep) (handel) persoon die handelt in geweven stoffen
- ▸ Hij was de zoon van een marskramer, een textielhandelaar die langs de deuren ging. "Mijn vader verkocht met een van zijn zeven broers tijdens de crisisjaren lapjes en theedoeken en ze konden daar de huur niet eens mee betalen."[1]
- ▸ Na de bevrijding werd Van Thijn met zijn ouders herenigd. De oorlog bleef als een schaduw over het gezin hangen, al werd er nooit over gesproken. Zijn vader werd rijk als textielhandelaar, de vakanties werden doorgebracht in dure hotels en de zoon - die op de zondagen met zijn vader naar Ajax ging - werd schaamteloos verwend.[2]
Gangbaarheid
- Het woord textielhandelaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Oprichter textielsupermarkt Zeeman overleden” (Woensdag 3 juni 2020, 12:24), NOS
- ↑ Weblink bron “Ed van Thijn, 'man achter Den Uyl', hervond zijn Joodse identiteit” (Zondag 19 december 2021, 20:35), NOS