• te·rug·zegt
vervoeging van
terugzeggen

terugzegt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van terugzeggen
    • ... dat jij terugzegt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van terugzeggen
    • ... dat hij terugzegt.