Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·rug·week

Werkwoord

vervoeging van
terugwijken

terugweek

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van terugwijken
    • ... dat ik terugweek. 
    • ... dat jij terugweek. 
    • ... dat hij, zij, het terugweek. 

Gangbaarheid