Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·rug·telt

Werkwoord

vervoeging van
terugtellen

terugtelt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van terugtellen
    • ... dat jij terugtelt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van terugtellen
    • ... dat hij terugtelt. 

Gangbaarheid