Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·rug·ke·rends
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

terugkerends

  1. partitief van de stellende trap van terugkerend
    • Hij beschreef de tijd als iets voorbijgaands en toch steeds terugkerends. [1]

Gangbaarheid

Verwijzingen