Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tel·de uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uittellen

telde uit

  1. enkelvoud verleden tijd van uittellen
    • Ik telde uit. 
    • Jij telde uit. 
    • Hij, zij, het telde uit. 


Gangbaarheid