• te·kort·schiet
vervoeging van
tekortschieten

tekortschiet

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tekortschieten
    • ... dat ik tekortschiet. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tekortschieten
    • ... dat jij tekortschiet. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tekortschieten
    • ... dat hij tekortschiet.