Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·gen·stem·de

Werkwoord

vervoeging van
tegenstemmen

tegenstemde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van tegenstemmen
    • ... dat ik tegenstemde. 
    • ... dat jij tegenstemde. 
    • ... dat hij, zij, het tegenstemde.