tegenovergestelde

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·gen·over·ge·stel·de
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

het tegenovergesteldeo

  1. helemaal andersom dan het gestelde oftewel het tegendeel.
    • Nee, het tegenovergestelde is waar. 
     Britta was in meerdere opzichten het tegenovergestelde van de kokkinnen, je zou zelfs kunnen zeggen dat ze een charmante vrouw was.[2]
Verwante begrippen
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van: tegenoverstellen…
verbogen vorm: tegenovergesteldee

tegenovergestelde

  1. verbogen vorm van tegenovergesteld, voltooid deelwoord van tegenoverstellen

Bijvoeglijk naamwoord

tegenovergestelde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van tegenovergesteld
    • Als je nog een keer goed kijkt, zul je de tegenovergestelde conclusie trekken. 

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142