Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • teer
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘distillaat van kool’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • Afkomstig van Germaans *terwo-, wat waarschijnlijk afkomstig is van *trewo- ( zie ook het Engelse 'tree'), van het Indo-Europese *drew ‘boom’. Cognaat van o.a. het Engelse tar, Duitse Teer en Zweedse tjära.
enkelvoud meervoud
naamwoord teer
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

teer m/o

  1. olieachtige vloeistof met een zeer hoge viscositeit
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Anagrammen
Vertalingen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen teer teerder teerst
verbogen tere teerdere teerste
partitief teers teerders -

Bijvoeglijk naamwoord

teer

  1. niet bestand tegen ruwe behandeling, gemakkelijk stuk te maken
    • Dat zijn zeer tere bloemen. 
  2. al gauw sterk geraakt door invloed van buitenaf
  3. veel aandacht, zorg en waardering verdienend
Synoniemen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
teren

teer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van teren
    • Ik teer. 
  2. gebiedende wijs van teren
    • Teer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van teren
    • Teer je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen