Nederlands

 
taxistandplaats
Uitspraak
Woordafbreking
  • taxi·stand·plaats
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord taxistandplaats taxistandplaatsen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de taxistandplaatsv / m

  1. een opstelplaats voor taxi's waar zij wachten op passagiers
     Had hij voor een taxistandplaats gekozen, bij voorbeeld die van het Rembrandtsplein, dan was hij op voorhand verloren geweest.[2]
     Bezoekers werden begeleid naar het station en een taxistandplaats. Een groep van zo'n 50 mensen die niet wilden vertrekken, werd door de politie verdreven. Daarbij werden ook politiehonden ingezet.[3]
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij  , ISBN 9789023479925
  3.   Weblink bron “Politie maakt eind aan druk illegaal feest in Spaarnwoudegebied” (13-09-2020), NOS