Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tag tags
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de tagm

  1. graffitisymbool karakteristiek voor een persoon
  2. (informatica) een (relevant) sleutelwoord geassocieerd met, toegewezen aan of opgenomen in een digitaal bestand (zoals afbeeldingen, video, audio, tekst)
  3. (informatica) label voor een opmaakcode om geschreven tekst op een bepaalde manier weer te geven, vooral gebruikt in HyperText Markup Language (HTML)
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
taggen

tag

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van taggen
    • Ik tag. 
  2. gebiedende wijs van taggen
    • Tag! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van taggen
    • Tag je? 

Gangbaarheid

79 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Bretons

enkelvoud meervoud
naamwoord   tag     -  

Zelfstandig naamwoord

tag m

  1. wurging
  2. twist, ruzie


Cimbrisch

Woordafbreking
  • tag
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Middelhoogduitse tac / tag

Zelfstandig naamwoord

tag

  1. (eenheid) dag
Schrijfwijzen
Afgeleide begrippen


Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • tag

Werkwoord

tag

  1. enkelvoud gebiedende wijs van tagen
Gelijkklinkende woorden


Engels

Uitspraak
Woordafbreking
  • tag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
tag tags

Zelfstandig naamwoord

tag

  1. etiket, label
  2. (spel) tikkertje
  3. cliché, gemeenplaats, iets afgezaagds
  4. flard
  5. aanhangsel
  6. (kunst) epiloog, slotwoord
  7. (informatica) tag [2]
  8. (informatica) tag [3], label van HTML-opmaakcode
  9. (kleding) malie [3]
  10. (medisch) huidplooi
  11. (anatomie) klishaar
  12. (evenhoevigen) schaap jonger dan een jaar
  13. (transport) (AE) nummerplaat
  14. (transport) (AE) parkeerbon
  15. (scheikunde) peptidetag
  16. (informeel) naam
Hyperoniemen
Synoniemen

Werkwoord

vervoeging
onbepaalde wijs to  tag 
he/she/it  tags 
verleden tijd  tagged 
voltooid
deelwoord
 tagged 
onvoltooid
deelwoord
 tagging 
gebiedende wijs  tag 

tag

  1. onovergankelijk, overgankelijk op de voet volgen, op nauwe afstand volgen
  2. overgankelijk etiketteren, labelen, taggen
  3. overgankelijk op rijm zetten
  4. overgankelijk vastknopen
  5. overgankelijk, (spel) aantikken
  6. overgankelijk, (Amerikaans Engels) iemand een bekeuring geven of arresteren; beschuldigen
  7. overgankelijk ontklitten

Verwijzingen

  1. tag, Online Etymology Dictionary


Krim-Gotisch

Woordafbreking
  • tag
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Germaanse *dagaz

Zelfstandig naamwoord

tag

  1. (eenheid) dag
Typische woordcombinaties


Middelhoogduits

Woordafbreking
  • tag
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Oudhoogduitse tag / tac

Zelfstandig naamwoord

tag

  1. (eenheid) dag
Schrijfwijzen
Overerving en ontlening


Oudhoogduits

Uitspraak
  • IPA: /taɡ/, /taɣ/
Woordafbreking
  • tag
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Germaanse *dagaz

Zelfstandig naamwoord

tag

  1. (eenheid) dag
Schrijfwijzen
Overerving en ontlening