tafelbel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ta·fel·bel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tafelbel | tafelbellen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- (huishouden) een bel waarmee men het personeel kon laten weten dat men ze nodig had aan tafel
- Van haar nichtje Anuska kreeg Leny van der Borgt-Martens een klein tafelbelletje uit Zwitserland. „Dat is de start geweest van mijn verzameling, die nu 150 verschillende tafelbellen uit binnen- en buitenland betreft”, schrijft zij. [2]
- Hier staat een statussymbool, een sieraad en een hulpstuk in het huishoudelijk functioneren van de paus: de tafelbel. Tot niet heel lang geleden had ieder huishouden van hogere klasse waar personeel rondliep een tafelbel, en lieten families vaak gepersonaliseerde bellen maken met familiewapens en namen erin. [3]
Synoniemen
Vertalingen
1. een bel waarmee men het personeel kon laten weten dat men ze nodig had aan tafel
Gangbaarheid
- Het woord tafelbel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tafelbel" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
75 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ De Telegraaf 16 jun. 2012 Souvenirs
- ↑ de Volkskrant Wieteke van Zeil23 september 2017 De bel zegt alles. Het gaat over gezag, en luisteren
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be