systeembouwer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- sys·teem·bou·wer
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van systeem en bouwer
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | systeembouwer | systeembouwers |
verkleinwoord | systeembouwertje | systeembouwertjes |
Zelfstandig naamwoord
de systeembouwer m
- (bouwkunde) (beroep) een bouwer van systeembouw
- Van de aanvang af moet het plan worden opgezet in samenwerking met het bedrijf van de systeembouwer, wiens systeem zal worden toegepast.[1]
- (elektronica) een bouwer van computersystemen
- (filosofie) een bouwer van filosofische systemen
- Kant en Hegel werden in de 19e eeuw als de grootste systeembouwers van hun tijd.
- (informatica) een bouwer van informatiesystemen
- De systeembouwer verzamelt alle veranderingen die de gebruiker heeft aangegeven en verfijnt het prototype.[2]
- (wetenschap) een bouwer van wetenschappelijke systemen
- Talcott Parsons: systeembouwer van de sociologie.[3]
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord systeembouwer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.