Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sym·bo·lisch
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘zinnebeeldig’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • afgeleid van symbool met het achtervoegsel -isch [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen symbolisch symbolischer
verbogen symbolische symbolischere
partitief symbolisch symbolischers -

Bijvoeglijk naamwoord

symbolisch [3]

  1. als symbool geldend of bedoeld, zinnebeeldig
  2. van een kleine omvang, met een geringe waarde
    • ,,Wij hebben de gemeente een voorstel gedaan om tot een oplossing te komen. Als Struis tegen een symbolisch bedrag een pandje zou kunnen terugkopen van de gemeente welke hij eerder aan de gemeente verkocht (het gaat om het pand Nieuwe Markt 1G, red.), dan zou dit compensatie bieden. [4] 
Antoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen