super
Nederlands
Niet te verwarren met: super- |
Uitspraak
Woordafbreking
- su·per
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels of Duits, in de betekenis van ‘tussenwerpsel: geweldig!’ voor het eerst aangetroffen in 1992 [1]
- zelfstandig naamwoord
- [1] (verkorting) van superbenzine
- [2] (verkorting) van supermarkt
- bijvoeglijk naamwoord
- [1] (informeel), (spreektaal) bijvoeglijk naamwoord waaruit over het algemeen een zeer positief oordeel spreekt, vaak gebruikt als versterkend voorvoegsel (supergoed, superfijn, superleuk enz.)[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | super | supers |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de super m
- benzine met een octaangetal hoger dan 95, superbenzine
- grote winkel met een brede keus uit producten die je dagelijks nodig hebt
Vertalingen
stellend | |
---|---|
onverbogen | super |
verbogen |
Bijvoeglijk naamwoord
super
Gangbaarheid
- Het woord super staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "super" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "super" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ super op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Frans
Uitspraak
Tussenwerpsel
super
- (spreektaal) fantastisch!, geweldig! [1]
Verwijzingen
Latijn
Voorzetsel
sŭpĕr + accusatief
Voorzetsel
sŭpĕr + ablatief