Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stu·wa·door
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘lader en losser van zeeschepen’ voor het eerst aangetroffen in 1905 [1]
  • >Spaans: estibador
enkelvoud meervoud
naamwoord stuwadoor stuwadoors
verkleinwoord stuwadoortje stuwadoortjes

Zelfstandig naamwoord

de stuwadoorm

  1. (beroep) degene die verantwoordelijk is voor het gebalanceerd laden en lossen van schepen
    • Zonder een goede stuwadoor zinkt mogelijk het schip. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

55 % van de Nederlanders;
31 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen