Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stu·deer·den af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afstuderen

studeerden af

  1. meervoud verleden tijd van afstuderen
    • Wij studeerden af. 
    • Jullie studeerden af. 
    • Zij studeerden af. 


Gangbaarheid