Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • struik·ro·ver
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord struikrover struikrovers
verkleinwoord struikrovertje struikrovertjes

Zelfstandig naamwoord

de struikroverm

  1. (beroep) iemand die vanuit een hinderlaag reizigers berooft
    • Veel edelen in de vroege middeleeuwen waren niet veel meer dan gemene struikrovers. 
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be