Nederlands

 
stroombed van een beek
Uitspraak
Woordafbreking
  • stroom·bed
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stroombed stroombedden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het stroombedo

  1. gebied waarin een rivier of beek stroomt
Vertalingen

Gangbaarheid

62 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen