Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • strijd·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen strijdbaar strijdbaarder strijdbaarst
verbogen strijdbare strijdbaardere strijdbaarste
partitief strijdbaars strijdbaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

strijdbaar

  1. in staat om te strijden
    • De oude, maar nog zo strijdbare vrouw stond vooraan bij de demonstratie. 
    • Marioepol mag dan al onder vuur liggen sinds het begin van de oorlog, donderdag een maand geleden, strijdbaar is men er nog altijd. De blitzkrieg die Rusland voor ogen had, is uitgelopen op een uitputtingsstrijd. [1] 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen