Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • strand·tent·hou·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord strandtenthouder strandtenthouders
verkleinwoord strandtenthoudertje strandtenthoudertjes

Zelfstandig naamwoord

de strandtenthouderm

  1. iemand die een strandtent uitbaat

Gangbaarheid